02oktober2024
Betekenis kwelling waarbij iets aangenaams dat heel...

Wat is juist: gestofzuigd of stofgezogen?

25-09-2024
Het voltooid deelwoord van stofzuigen is gestofzuigd.

Stofzuigen is een werkwoord met een zwakke vervoeging, waarvan de delen niet gescheiden worden. Er staat dus nooit iets tussen stof- en zuigen (of zuigzuigt, enz.). Juist is daarom:

  • tegenwoordige tijd: ik stofzuigjij stofzuigtwij stofzuigen, enz.
  • verleden tijd: ik stofzuigdejij stofzuigdewij stofzuigden, enz.
  • voltooid deelwoord: gestofzuigd

Soms hoor of lees je weleens ik zuig stofwij zogen stof en ik heb stofgezogen, maar als het gaat om 'de vloer met een stofzuiger schoonmaken', is dit niet juist.

Maar je zuigt toch stof (op)?

Op het eerste gezicht lijkt stofzuigen een samenstelling van stof en het werkwoord zuigen. Als je aan het stofzuigen bent, zuig je (met de stofzuiger) ook daadwerkelijk stof op. En omdat zuigen een sterke vervoeging heeft (ik zoogik heb gezogen), zou je kunnen denken dat dan ook stofzuigen sterk vervoegd wordt.

Toch worden samengestelde werkwoorden lang niet altijd sterk vervoegd als het basiswerkwoord sterk is, en zijn ze ook niet altijd scheidbaar. Een paar andere bekende voorbeelden:

  • het is houwen - gehouwen, maar beeldhouwen - gebeeldhouwd;
  • het is lachen - gelachen, maar glimlachen - geglimlacht;
  • het is vechten - gevochten, maar bekvechten - gebekvecht;
  • het is trekken - getrokken, maar stuiptrekken - gestuiptrekt.

Waarom dat zo is, is vaak niet duidelijk. De meest logische verklaring is dat je niet meer heel sterk aan het basiswerkwoord denkt. Je vat de combinatie eerder als één geheel op, met een eigen betekenis. In het geval van stofzuigen denk je waarschijnlijk ook meteen aan het apparaat waarmee je dat doet, de stofzuiger. Mede daardoor zie je stofzuigen als een opzichzelfstaande handeling en niet als een combinatie van stof en zuigen.

Samenstellingen met sterke vervoeging

Er zijn ook verschillende samengestelde werkwoorden die wél een sterke vervoeging hebben, net als het basiswerkwoord. Een paar voorbeelden:

  • lesgeven - lesgegeven
  • kaartlezen - kaartgelezen
  • huishouden - huisgehouden
  • paardrijden - paardgereden
  • plaatsvinden - plaatsgevonden